Otto Marseus
van Schrieck
en de ontdekking van de ‘Bybel der nature’
Otto Marseus van Schrieck (ca. 1620-1678) was een pionier. Hij verwonderde zich om de flora en fauna van het leven laag bij de grond, met insecten, reptielen en slangen. Hij schilderde de bosgrond en daarmee introduceerde hij een nieuw genre, ‘sottobosco’, ofwel het bosgrondstilleven. Vóór hem was er vrijwel niemand die aandacht had voor de dieren die, zoals Aristoteles het ons had geleerd, het laagste op de ladder der natuur stonden, de scala naturae. Insecten, padden en hagedissen: het waren nutteloze schepselen die met verderf en vergankelijkheid werden geassocieerd. Vooral natuurlijk de slang, die als verrader in het paradijs onderaan de ordening van de natuur was komen te staan. Bij Otto Marseus van Schrieck krijgen juist deze beestjes, Gods ‘minst geachte schepselen’, een hoofdrol en zijn ze de blikvangers in zijn donkere, glibberige, maar beeldschone bostaferelen (tentoonstelling 2017-2018)